Geschiedenis van vestiging ‘Maurits Sabbe’
In 1927 werd uit hoofd van een grote bevolking een school noodzakelijk op het gehucht "Pennepoel". Op 8 september 1927 werden er op de Oude Liersebaan, twee kindertuinklassen geopend, onder het bestuur van Mevrouw Van Den Hove, bestuurster van de gemeenteschool "De Neckerspoel". Het personeel bestond uit twee waarnemende onderwijzeressen: Mevrouw Knops- Serneels en Juffrouw Op de Beeck. Op 1 december 1927 werd er een nieuwe kindertuinklas ingericht, met als onderwijzeres Mevrouw van Pee- Roosen. De schoolbevolking telde toen 43 jongens en 40 meisjes, dus een totaal van 83 leerlingen van 3 tot 6 jaar. De school bestond uit vier houten barakken, waarvan drie klassen en 1 speelzaal. De school was voorzien van tafeltjes en stoeltjes afzonderlijk. Een tapijt voor het eerste en tweede jaar. Op het einde van dit schooljaar werd er een speelplaats met een muur van de straat afgesloten.
Bij het begin van het schooljaar 1928-1929 kwam de school onder het bestuur van mevrouw Somers. De speelzaal werd dan in beslag genomen voor een gemengde klas. Daarna werden er twee overdekte speelplaatsen gebouwd en werd er een waterafloop aangelegd. Bij de opening van het schooljaar 1929-1930 werden de lagere klassen in het nieuw gebouw ondergebracht en de 3 kindertuinklassen in de houten lokalen. Het aantal leerlingen bedroeg dan 120. Door het gedurig stijgen van het aantal leerlingen werd er met Pasen een kindertuinklas bijgevoegd en een houten lokaal in elkaar getimmerd. De bevolking bedroeg toen 136 leerlingen.
In het begin van het schooljaar 1930-1931 werden al de klassen even als de 4 kindertuinenklassen in het nieuw gebouw ondergebracht. De 4 kindertuinklassen hadden een bevolking van 134 leerlingen. Deze school bestond uit 12 afzonderlijke klassen met afzonderlijke gangen met kapstokken en wastafels. Buiten deze klassen had de school twee uitgestrekte speelplaatsen, twee overdekte speelplaatsen, een turnzaal, een bibliotheek, een kabinet voor geneeskundig onderzoek, twee bureauruimtes voor het bestuur en een douchezaal die niet voltooid is. De houten lokalen werden gebruikt als speel- en eetzaal.
Onze eerste leerling was....
Caluwaerts Jan Maria Marcel werd te Mechelen geboren op 17 oktober 1921 en werd op 10 september 1928 ingeschreven. Hij was de zoon van Jan Lodewijk Caluwaerts, een werkman bij "Minerva", en woonde op de Liersesteenweg 171.
Wie was Maurits Sabbe?
Wat Maurits Sabbe voor Mechelen betekende, zullen de meeste Mechelaars zelf niet meer weten. Wel kennen ze de Maurits Sabbestraat en men zal zich nog herinneren, dat deze vroeger het begin was van de Steenweg op Antwerpen. Maar dat hij hier lange tijd heeft gewoond, hier les gaf en in Mechelen verschillende van zijn boeken schreef, is vrijwel vergeten. In het kader van onze school, die zijn naam draagt, past het dan ook die herinnering even op te frissen en hem de eer te bewijzen die hem toekomt.
Maurits Sabbe is geen Mechelaar. Op de burgerlijke stand werd hij ingeschreven als Maurits Karel Maria Willem Sabbe, geboren te Brugge op 9 februari 1873 als zoon van Julius Sabbe, een verdienstelijk letterkundige en muziekminnaar. Vader Sabbe, zelf leraar en vooruitstrevend flamingant, voelde er weinig voor om in die tijd zijn zoon naar een Franstalige school te sturen. Aldus bracht hij hem naar de Duynenschool te Brugge. Maurits was zeer begaafd en na het Atheneum van Brugge zette hij in 1891 zijn studies voort aan de Universiteit van Gent, waar hij op 13 oktober 1896 het doctoraat behaalde in de Germaanse Filologie. Met Peter Benoit en de dichter Julius De Geyter als vrienden van zijn vader, groeide hij op in een dichterlijke sfeer. Het moet ons dan ook niet verwonderen, dat hij de inspiratie voor zijn werken vond in het Brugse volksleven en zijn leven lang vooral de verteller uit Brugge is gebleven, want de stemming van de reien, hofjes en lage huizen, speelt in al zijn verhalen na. Zo tekent hij Brugge uit in zijn eerste boek "Aan't Minnewater", dat in 1898 verscheen en in "Een Mei van Vroomheid" uit 1903. Dat hij de letterkunde in 't bloed had, bewees hij al op 16 jarige leeftijd, toen hij een conferentie hield over Filips van Artevelde voor de Brugse afdeling van het Willemsfonds.
Na zijn studies zou hij zijn geliefd Brugge voorgoed verlaten. Van 1896 tot 1898 vinden wij hem als leraar in de Germaanse talen aan het instituut Duprich te Brussel, van 1898 tot 1900 is hij leraar aan de Ecole Moyenne en Le Roeulx, en van 1900 tot 1903 geeft hij les in Huy. Pas in 1903 kan hij de Franse kant van het land verlaten en wordt hij leraar aan het Atheneum van Mechelen en komt zich in Mechelen vestigen samen met zijn vrouw, waarmee hij in 1899 gehuwd was. Slechts twee werken in zijn omvangrijk oeuvre herinneren specifiek aan Mechelen; "Driekoningenavond" en de novelle "De vrome rit", die Walters' bedevaart naar Hanswijk verhaalt. Zijn fijne kunstsmaak en rijk verstand hebben des te meer sporen nagelaten op de talrijke studenten die hij gedurende vele jaren in het Atheneum van onze stad heeft gevormd. De novelle "Langs de waterkant" die de Mechelaar Herman Baccaert schreef, staat zeker onder zijn invloed.
Vanaf 1907 werd Maurits leraar Nederlands aan de School voor Dramatische Kunst bij het Conservatorium van Antwerpen. In die periode verschenen ook enkele toneelstukken van zijn hand. In Mechelen schreef Maurits Sabbe ook verschillende van zijn boeken uit 1907, met die mooie passus over de nachtegalen van Brugge.
Het jaar 1919 is voor Maurits Sabbe een belangrijk jaar. Hij wordt tot lid verkozen van de "Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde van België" en wordt benoemd tot Conservator van het museum Plantijn te Antwerpen, waaraan hij later verscheidene studies zou wijden. Zo verliet hij Mechelen waar hij een groot deel van zijn leven doorbracht en er zo'n grote invloed naliet dat kort na zijn dood zijn naam zou gegeven worden aan een straat. Ondanks zijn drukke bezigheden verraste hij de romanlezers in 1920 nog met een aangenaam geschenk, "Het Kwartet de Jacobijnen". Nadien publiceerde hij niet veel anders meer dan studiewerk, waaronder "Mozaiek". Maurits Sabbe was de "filosoof", de beminnelijke schrijver, die om alles een waas van ouderwetse gemoedelijkheid wist te spinnen en die zich in de woning van Plantijn voortreffelijk thuis moet hebben gevoeld. Vandaar zijn studies over "Het Plantijnse Huis" in 1924, "De Moretussen en hun kring" in 1928, "De Meesters van den Gulden Passer" in 1938. Alle drie belangrijke bijdragen tot de kennis van het culturele leven in de Nederlanden.
De bedrijvigheid van Maurits Sabbe kende werkelijk geen grenzen. Vanaf 1921 werd hij ook nog leraar Nederlandse Literatuur aan het Koloniaal Instituut te Antwerpen en vanaf 1923 leraar Vergelijkende Letterkunde aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten van dezelfde stad. Nog in 1923 volgt hij August Vermeylen op aan de Vrije Universiteit van Brussel, de leerstoel Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde, die hij tijdens schooljaar 1936-1937 om gezondheidsredenen moet verlaten. Nauwelijks een jaar later, op 12 februari 1938, overleed hij in Antwerpen en zo kwam een einde aan een rijk en vruchtbaar leven.